De Bosbeskapel

Behorend bij de Protestantse gemeente Den Haag - Zuidwest

Home

WEGWIJS IN DE EREDIENST

 

een wandeling door de zondagmorgen-liturgie

Inhoud

 

 

Voorwoord. 3

Vertrouwd en toch vreemd. 3

Een wandeling door de eredienst 4


Ter oriëntatie: het kerkelijke jaar5

Vier kalenders 5

Drie levenskringen. 5

Eén leven. 6


I Stil worden. 7

Stil worden voor de Heer onze God. 7

Stilte leren beluisteren. 7

II De eerste woorden. 9

De kaarsen. 9

Groet en bemoediging. 10

Drempelgebed en openingslied. 11

III Kyrie en Gloria. 11

Geschiedenis 12

Betekenis 12

Uw eigen voorbeden. 13

IV Moment met de kinderen. 13

Geschiedenis 14

Wat gebeurt er beneden eigenlijk? 14

V Schriftlezingen. 15

Stukje geschiedenis15

Wie leest? wat wordt er gelezen? 16

Afgewisseld met liederen. 16

VI Preek. 17

Geloof is uit het gehoor17

Wat doet een dominee eigenlijk als hij preekt? 18

Een levend woord. 18

VII Gebeden en gaven. 19

Gebed, hart van de eredienst 19

Voorbeden. 20

Inzameling van de gaven. 21

VIII Weer de wereld in. 22

Slotlied. 23

Wegzending. 23

Zegen. 23


Twee bijzondere erediensten. 24

1 Avondmaalsdienst 24

Oudtestamentische achtergrond. 24

Kerkgeschiedenis 25

Vorm. 26

2 Doopdienst 28

Geschiedenis 28

Doopvragen, doopformule, doopkaars 29


Naspel: orgel en. 30

Voorgeschiedenis 30

De Reformatietijd. 30

De 20ste eeuw. 31


Auteurs: 33

Voorwoord top

Vertrouwd en toch vreemd

De eredienst in de Bosbeskapel is tamelijk representatief voor het kerkelijke middenkader van de PKN. Wie op een zondagmorgen onze eredienst bijwoont, kan een paradoxale ervaring opdoen. Enerzijds is de gang van zaken zo vertrouwd, dat velen er snel en moeiteloos ‘weer helemaal in zitten’, ook zonder de hulp van een liturgieboekje. Anderzijds, als we erop gaan letten, krijgt het ene liturgische element na het andere iets bevreemdends. Waarom brandt daar eigenlijk een kaars? Wat is dat voor een groet als de dienst begint? Wat wordt precies bedoeld met ‘Dienst van het woord’? We realiseren ons dat het oude en vertrouwde ons inmiddels vreemder is geworden dan we dachten.
Als liturgiecommissie van de Bosbeskapel maken we deelnemers aan de eredienst graag wegwijs in de wijze waarop het daarin toegaat. Met dit boekje bieden we een korte uitleg bij de vaste onderdelen van de gewone zondagmorgendienst, die u in ons nieuwe Liturgieboekje kunt vinden. Bij elk onderdeel vindt u iets over de geschiedenis en de betekenis van het betreffende gebruik.

Een wandeling door de eredienst

Voor we aan een wandeling door de zondagmorgenliturgie beginnen, is het misschien goed eerst een overzicht van de hele tocht te geven. Elke eredienst is opgebouwd uit twee hoofdonderdelen, die we kunnen typeren als: woord en sacrament. ‘Woord’ staat voor de bijbel en de uitleg daarvan; ‘sacrament’ voor Avondmaal of Doop. In de rooms-katholieke eredienst is naast schriftuitleg het Avondmaal een vast hoofdonderdeel, waarop bovendien het accent ligt. Geen mis zonder Eucharistie. De protestantse kerken hebben het accent op het andere hoofdonderdeel gelegd, het woord. Geen dienst zonder preek. Vanouds was de kansel het liturgisch centrum (zo was het nog in de Petrakerk voor de verbouwing in ’81). Mede hierdoor wordt niet in elke protestantse dienst het Avondmaal gevierd. Toch, ook als het niet gevierd wordt, is het in kiem aanwezig: in het tweede hoofdonderdeel dat zich afspeelt rond de tafel, de avondmaalstafel. Door de oecumenische beweging van de afgelopen decennia is in protestantse kerken de tafel in het midden geplaatst. Behalve de twee hoofdonderdelen is er in elke eredienst een in- en uitleiding. Aan het begin van de dienst stellen we ons open in de aanwezigheid van God. Aan het eind mogen we met zijn zegen het gewone leven weer in.
Met woord en sacrament grijpt elke dienst terug op wat God gezegd en gedaan heeft, in de overtuiging dat Hij ook vandaag in de geest van dat woord en die daad wil spreken en handelen, en ons wil motiveren om in diezelfde geest te spreken en te handelen. We verzamelen ons om ons hiervoor open te stellen, we laten ons weer naar huis zenden om dit vrucht te laten dragen. Ondertussen hebben we ons licht opgestoken aan een geheim dat ons stil maakt en op adem doet komen.

 

Ter oriëntatie: het kerkelijke jaar      top

Vier kalenders

Een gewone zondagmorgendienst is 1 van de 52 erediensten in het kerkelijke jaar. Vóor we daadwerkelijk aan een gang door de wekelijkse eredienst beginnen, is het goed ons te realiseren dat deze erediensten zelf ook een gang door het jaar maken.
In feite lopen we elk jaar drie kalenders af: het gewone jaar (van januari tot december), het schooljaar (van september tot juni) en het kerkelijke jaar (van december tot november). We zijn zo gewend aan deze indelingen, dat we ze natuurlijk vinden, maar feitelijk zijn ze dat geen van alle. Dit wordt duidelijk als we zien dat er nog een vierde kalender is: het natuurlijke jaar, dat op het ritme van de seizoenen verloopt (4x3 maanden: 21-12, 21-3 etc).

Drie levenskringen

Het kerkelijke jaar lijkt een heel eigen ritme te volgen. Het neemt ons immers mee langs de hoofdmomenten van het leven van Jezus Christus. Het jaar begint dan 4 weken voor zijn geboorte (die we met Kerst vieren), heeft zijn hoogtepunt in zijn opstanding en de uitstorting van de Heilige Geest (Pasen en Pinksteren) en wordt afgesloten met de Gedachteniszondag. Het kerkelijk jaar is dus opgebouwd naar het verhaal dat de evangeliën vertellen.
Bekijken we de opbouw van het kerkelijke jaar nader, dan merken we dat het verhaal van Jezus en zijn discipelen zelf de hoofdmomenten van het verhaal van Israël volgt. Dat vinden we liturgisch terug doordat de meeste christelijke feestdagen een joodse (beter: israëlitische) voorganger hebben – zij het met belangwekkende verschuivingen. Bekend is het joodse Pèsach-feest (‘Paasga’, bij de uittocht uit Egypte), waarvan niet Pasen, maar Goede Vrijdag de christelijke tegenhanger is. Pinksteren loopt lijkt op Loofhuttenfeest.
Bekijken we de opbouw van het kerkelijke jaar nòg een keer, dan zien we dat het verhaal van Jezus en het verhaal van Israël op hun beurt het verhaal van de schepping volgen, de ritmiek van het natuurlijke jaar, met zijn wisselingen in seizoenen – zij het opnieuw met belangwekkende verschuivingen. De kerkelijke klok loopt niet gelijk met de biologische klok, maar is er wel op afgestemd. Zo is Kerstmis gekozen pal na de donkerste periode in het jaar, waarna de dagen weer gaan lengen. Jezus’ opstanding valt in de tijd dat het nieuwe leven ontluikt. Pasen valt feitelijk op de eerste zondag na de eerste volle maan in de lente. De Paasdatum volgt hiermee het natuurlijk ritme van de wassende en krimpende maan (modern gezegd: van de baan van de maan rond de aarde).

Eén leven

Zo zien we dat het kerkelijke jaar drie onafhankelijke, maar onderling afgestemde ritmes heeft: het ritme van Jezus’ leven, dat van Israëls geschiedenis en dat van de schepping. Het zijn de ritmes van drie werkzaamheden van de ene God. We zouden ze in drie ringen van licht kunnen voorstellen. We vieren het licht dat de natuur tot leven brengt, het licht dat via Israël in de geschiedenis gekomen is, en het licht dat Christus in de wereld bracht. In het ene licht zien we het andere. We kunnen geen ring missen.

I Stil worden         top

Stil worden voor de Heer onze God

Wanneer we op zondag naar de kerk gaan en aankomen in de garderobe, is het daar nog allesbehalve stil. We begroeten elkaar, komen bekenden tegen van wie we willen weten hoe het met ze gaat. In de kerkzaal kom je als het ware het huis van God binnen. Daar beginnen we voorzichtig stil te worden. Als de organist gaat spelen worden we weer wat stiller. Toch is er onder het orgelspel vaak nog wat geloop en geroezemoes. Mede daardoor is het moment van stilte waarmee de dienst daadwerkelijk begint des te belangrijker: het markeert de ‘communicatieve grens’ met de buitenwereld. Op dat moment klinkt de vraag of we stil willen worden voor de Heer onze God. Wat is dat, stil worden? Wat doen we dan?
Stilte kan op verschillende manieren zijn werking hebben. Bijvoorbeeld door te onthaasten: even de alledaagse dingen laten voor wat ze zijn. Of door bij jezelf naar binnen te kijken en te zien wat ons nu werkelijk bezig houdt. Of door contact met God te zoeken via het overdenken van een tekst of gebed. Of door je open te stellen voor wat Hij ons wil ingeven.

Stilte leren beluisteren

Stilte is voor de moderne westerse mens vaak niet veel meer dan een lege ruimte die volgepraat kan (en moet) worden. De kunst om naar de stilte te luisteren is ons vreemd geworden.
Door spiritualiteit – meditatieoefening en bezinning – is te leren meer met de stilte te doen (of de stilte meer met jou te laten doen), waardoor je meer in contact kunt komen met jezelf en zo meer ruimte voor de aanwezigheid van God kunt maken. De bekende cisterciënzer monnik Thomas Merton heeft het begrip stilte treffend verwoord:
‘Als je in je eigen stilte durft door te dringen en onbevreesd in de eenzaamheid van je eigen hart durft voort te gaan en het waagt die eenzaamheid te delen met de andere enkeling die God zoekt door jou en met jou, dan zal je zeker het licht en het vermogen verwerven om te begrijpen wat voorbij woorden en theorieën ligt omdat het te dichtbij is om uit te kunnen leggen; het is de intieme vereniging in het diepst van je eigen hart, van Gods Geest met jouw eigen verborgen meest innerlijke zelf, zodat jij en Hij samen in alle waarheid slechts één Geest zijn.’

 

II De eerste woorden     top

Als wij op zondag naar de kerk gaan, nemen we een heel ‘rugzakje’ mee, gevuld met alles wat ons bezighoudt aan zorgelijke of prettige dingen. Wij komen naar de kerk om God te ontmoeten, zijn woord te horen, Hem toe te zingen en tot Hem te bidden. Dat is nogal wat! Maar hoe kan dat als er zoveel is wat ons bezighoudt en ons afleidt van de ontmoeting met God? Het is goed daarbij stil te staan als wij de drempel over gaan.

 

De kaarsen

We beginnen de dienst, nadat de ‘gemeentekaars’ naast de preekstoel is aangestoken aan de Paaskaars. De gemeentekaars hebben wij gekregen van de gemeente Praag, die samen met de gemeente Visovice in de jaren ’90 onze zustergemeente werd. De gemeentekaars symboliseert ons gemeente-zijn in het bredere, concrete verband van de kerk wereldwijd. Als gemeente willen wij ons licht steeds aansteken aan het Licht van Christus, dat door de Paaskaars wordt gesymboliseerd. Op Goede Vrijdag dooft de Paaskaars en op Paasmorgen wordt een nieuwe Paaskaars aangestoken.

Groet en bemoediging

Nadat de gemeentekaars is aangestoken worden wij stil voor de Heer onze God. Dit is het moment om het rugzakje naast je neer te zetten en los te komen van het alledaagse bestaan om ruimte te maken voor God. Na de stilte volgt de Groet. Niet zomaar ‘goedemorgen’ , maar een zondagse groet. Met het uitspreken van ‘De Heer is met u’ geeft de voorganger aan in dienst van God te willen staan. Door te antwoorden met ‘ook met u is de Heer’ , zegt de gemeente dat zij haar/hem de rol van voorganger toevertrouwt en dat zij haar of hem daarvoor Gods kracht toebidt.
Dan komt de Bemoediging: ‘Onze hulp is in de naam van de Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft, die trouw houdt tot in eeuwigheid en niet laat varen het werk van Zijn handen’. In het verleden stond het 'Onze hulp', dat wel Votum genoemd werd, helemaal aan het begin van de dienst. Hiermee wijdde de voorganger de dienst toe aan God. Nu deze tekst wat later in de liturgie verschenen is, is het een inleiding tot het drempelgebed geworden. De voorganger en de gemeente bemoedigen elkaar. Wij spreken het vertrouwen in God uit, die trouw houdt aan datgene wat Hij geschapen heeft. De groet geeft de verstandhouding tussen de predikant en de gemeente weer, de bemoediging tussen de gemeente en God.

Drempelgebed en openingslied

Het drempelgebed is een aarzelend gebed. We weten dat we geen heilige boontjes zijn. We zijn ons bewust van Gods grootheid. Tegelijkertijd verlangen we naar God. We willen ons afstemmen op zijn wil, uiting geven aan onze hoop en verwachting en we willen ons overgeven. Maar we staan nog op de drempel. Gezang 170 zingt: ‘Oudren gaan rustig wel bereid, jongeren aarzelend U tegen’, maar in het drempelgebed zijn het niet alleen de jongeren die aarzelen.
Na dit gebed zingen wij het eerste lied. Meestal is dit een psalm. Door het zingen van psalmen houden de kerken het bewustzijn levend dat het christelijk geloof joodse wortels heeft en verbonden is met de synagogen. Het meest concreet zien we deze wortels en verbondenheid terug in het Oude Testament dat door de christelijke kerken voluit tot hun bijbel gerekend wordt, met het Nieuwe Testament als de vervulling ervan. Maar het openingslied hoeft geen Psalm te zijn. Er kan ook een lied voor de ochtend gezongen worden.

III Kyrie en Gloria top

In menig protestantse kerkdienst zijn Kyrie en Gloria bekende verschijnselen geworden, al komt de traditionele benaming ‘Gebed om Ontferming’ of de klassiek-protestantse ‘Gebed om verootmoediging’ ook nog veel voor. Het Kyrie, zoals de afkorting luidt, wordt vaak ingeleid met woorden die de beide aspecten van dit gebed tot een éénheid willen maken: ‘Laten wij de Heer om ontferming aanroepen voor de nood van de wereld en zijn naam prijzen, want zijn barmhartigheid heeft geen einde’.  De samengekomen gemeente doet een appèl op God vanuit haar zorg om wat de schepping overkomt en tegelijk prijst zij Hem voor zijn goedheid en trouw. Vanuit het donker stijgen we op naar het licht – dat doen we aan het begin van elke eredienst!

Geschiedenis

Het bidden van het Kyrie is al oud, bekend uit bijvoorbeeld de keizerverering. Het werd al vroeg opgenomen in de christelijke liturgie. ‘Kyrie-eleison’ betekent: ‘Heer, ontferm U’. In de bijbel komen we het tegen bij Bartimeüs, de Kananese vrouw en de discipelen op het meer tijdens de zware storm. Al rond 380 vinden we in de liturgie de zogenaamde litanie: een reeks korte gebeden, uitgesproken door een diaken, steeds gevolgd door het Kyrie-eleison, uitgesproken door kinderen. Rond 604 zorgde Gregorius de Grote voor een versobering (oftewel inkorting) van de litanie. Uiteindelijk viel de litanie zelf weg en bleef alleen de Kyrie-roep over, vastgelegd in 1570 op het Concilie van Trente.
Het Gloria is van christelijke herkomst. Wordt het Kyrie voor de avond gebruikt, het Gloria is vanouds een ochtendhymne en in feite een lofzang. Het komt in de 6e eeuw al voor in een Latijnse kerstnachtmis, later ook op de zondagen. Tijdens de reformatie zijn veel Glorialiederen ontstaan. Het Gloria is verwant aan andere lofzangen zoals het Magnificat (Lofzang van Maria).

Betekenis

Bij het Kyrie vragen we God om hulp, we roepen zijn hulp in voor de nood van de wereld. Als we de kerk inkomen leggen we niet alle ellende van buiten zomaar naast ons neer; we staan daar ook met beide benen midden in de wereld en roepen tot God om zijn hulp voor alles wat ons boos en verdrietig maakt. We leggen ook onze eigen nood, schuld, tekortkomingen en beperkingen aan God voor. We vragen Hem om vergeving en kracht om daarmee in het reine te komen. Tegenover God uitgesproken kan de schuldbelijdenis zelf al bevrijdend werken.
Bij het Gloria geven we aan, dat ons roepen tot God gehoord wordt, en dat wij Hem volledig het vertrouwen geven dat Hij ons hoort en zijn trouw zal tonen.

Uw eigen voorbeden

De gemeente heeft de mogelijkheid om gebedsintenties aan de voorganger door te geven; dit kan persoonlijk gedaan worden maar ook via de uitnodiging op de blocnote achter in de kerk waarop vermeld staat ‘Uw eigen voorbeden’. U kunt uw voorbeden daarop schrijven, maar u kunt dit ook thuis doen en de voorbeden deponeren in de houten bokaal die op deze tafel staat.

IV Moment met de kinderen    top

Kinderen hebben een vaste plek in de eredienst. Voordat ze naar hun eigen dienst gaan, worden ze gevraagd in de kerk naar voren te komen en wordt op een voor hen aansprekende wijze iets met de tekst of het thema van die zondag gedaan. Vaak gebeurt dat aan de hand van een vraaggesprek of een verhaal, soms ook met behulp van iets dat de predikant meebrengt. Grotere kinderen kunnen bij hun ouders blijven zitten, of naar de jeugdkerk gaan (2x per maand in de aparte jeugdruimte). Het moment voor de kinderen in de eredienst is een kans niet alleen om de kinderen bij het geloof te betrekken, maar ook om de volwassenen te raken. Een protestantse eredienst is sterk verbaal ingesteld, het kinderverhaal kan daarin een visueel moment inbrengen, waardoor de boodschap van die morgen ook in een beeld of attribuut ‘mee naar huis genomen kan worden’.

Geschiedenis

Zo’n moment met de kinderen in protestantse erediensten is inmiddels een vertrouwd fenomeen. Toch is het ook een relatief jong fenomeen. Tot 30 jaar geleden was het regel dat kinderen gewoon in de dienst bleven. Voor veel kinderen was de preek te moeilijk of te saai om te kunnen (blijven) boeien. De zondagschool ving indertijd veel voor de kinderen op, maar lange tijd vond die naast de eredienst plaats. De huidige oplossing is dat kinderen alleen tijdens de ‘dienst van het Woord’ hun eigen dienst hebben.

Wat gebeurt er beneden eigenlijk?

Voor de ouders en andere volwassenen in de kerk is niet goed te zien wat de kinderen en hun begeleid(st)ers in hun eigen dienst doen. Kinderdienst en eredienst voor volwassenen hebben meestal dezelfde bijbeltekst omdat hetzelfde rooster wordt gebruikt. Soms wordt het bijbelverhaal verteld, in principe in twee leeftijdsgroepen. Vaak wordt daar een werkvorm aan verbonden, bijvoorbeeld iets tekenen. Zo zijn er tijdens een dienst over de boom ‘met zijn takken tot in de hemel, waarin de vogels des hemels nestelen’, vogels uitgeknipt, die  bij terugkomst in de kerk in de boom gehangen werden. Elk kind had op de ene vleugel geschreven wat het van de aarde naar de hemel zou willen meenemen (éen kind had geschreven: de poes) en op de andere vleugel wat het vanuit de hemel naar de aarde zou willen nemen (een kind had geschreven: oma). Vanwege de onregelmatige kerkgang is het moeilijk om met kinderen een aantal zondagen achtereen iets te doen, zoals een lied instuderen.
Een enkele keer  staat de hele eredienst in het teken van de kinderen. In deze kindereredienst zijn thema, teksten, liederen en verdere vormgeving op hun leeftijd afgestemd. Zoals in een dienst over de regenboog, waarin kinderen de dieren speelden, die twee aan twee de ark ingingen.

V Schriftlezingen  top

Stukje geschiedenis

We zijn nu, in onze gang door de liturgie, bij de dienst van het Woord aangekomen. Als je op een zondagmorgen omstreeks het jaar 100 een bijeenkomst van christenen had kunnen bijwonen, zou je tot de conclusie komen, dat de allersoberste protestantse kerkdienst nog niet zulke slechte historische papieren heeft. Een simpel geheel van bidden, de Schriften lezen en uitleggen, en dan ging men weer uiteen. De eerste dag van de week was een gewone werkdag. In alle vroegte kwam men bijeen. 's Avonds was er dan, verbonden met een gemeenschappelijke maaltijd, een viering die we Avondmaal zouden noemen. Een vijftig jaar later waren die twee al verbonden, en hadden plaats op de zondagochtend. De Schriftdienst was geënt op de joodse synagogendienst, en die was heel eenvoudig: lezingen en gebeden – het is de vraag of er al echt gezongen werd.

Wie leest? wat wordt er gelezen?

Het Hebreeuwse woord voor lezen betekent allereerst uitroepen, vervolgens verkondigen en dan pas lezen. In de Nederlandse protestantse kerken werd de Schrift aanvankelijk gelezen door ouderlingen en diakenen, ook wel door de predikant, later door de lector/lectrice.
De meeste PKN-gemeenten volgen een leesrooster, dat de teksten voor iedere zondag aangeeft. In het verleden kozen de predikanten zelf iedere week de tekst voor de komende zondag. Soms hielden zij zich aan een doorgaande lezing van een bijbelboek. Eén van de motieven voor het gebruik van een leesrooster is de samenwerking met de kinderdiensten. Het rooster is gebaseerd op de synagoge-traditie die ook gold voor Jezus en de vroegste gemeente; daarin werd volgens een driejaarlijkse cyclus gelezen uit de thora, profeten, psalmen en andere oudtestamentische boeken. Het Nieuwe Testament werd hieraan geleidelijk toegevoegd.
In onze gemeente wordt sinds oktober 2004 gelezen uit de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV). Deze heeft de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) opgevolgd, die zelf de Statenvertaling uit de 17de eeuw vervangen had. De schriftlezingen worden voorafgegaan met een gebed om de Heilige Geest voor het verstaan van Gods Woord. De lector of lectrice opent dan de bijbel en leest een gedeelte. Meestal zijn er twee lezingen: één uit het Oude Testament, daarna een Evangelie- en/of Epistellezing uit het Nieuwe Testament.

Afgewisseld met liederen

De liederen die tussen de schriftlezingen worden gezongen, rekent men vanouds tot de ‘de dienst van het Woord’. De gemeente antwoordt op het gehoorde Woord en overweegt het, maar neemt in de liederen het Woord ook zelf in de mond. Het evangelie en daarmee alle schriftlezingen, worden afgesloten met een acclamatie of lofzegging: ‘U komt de lof toe’.

VI Preek      top

Geloof is uit het gehoor

Het is opvallend dat met de vraag: ‘Hoe was de dienst?’ vaak bedoeld wordt: ‘Hoe was de preek?’ In een ‘gewone’ protestantse eredienst staat het Woord nog steeds behoorlijk in het centrum van de aandacht. Een dienst van Woord èn Sacrament, van Schrift en Tafel (zoals gebruikelijk in elke rooms-katholieke eredienst) zal in de PKN meestal niet meer dan één keer per maand voorkomen. Dankzij de oecumenische beweging in de liturgie heeft de preek een minder dominante positie gekregen. Een eredienst vieren is méer dan toegesproken worde!. Er is ook wat te zien, er klinkt muziek en er wordt gezongen, er vallen onmisbare stiltes. Toch is de preek nog steeds de belangrijkste protestantse bijdrage aan de liturgie van de wereldkerk.

 

Wat doet een dominee eigenlijk als hij preekt?

Globaal genomen kunnen dat drie dingen zijn: hij geeft bijbeluitleg, hij brengt Gods Woord, hij belicht de actualiteit. In de praktijk is het meestal een mix van deze drie met het accent op één van hen.
De nadere invulling hangt sterk af van de visie op de bijbel. Hoe verhoudt zich de preek tot de bijbel? Zien we de bijbel als een verzameling mensenwoorden, waarin (misschien) iets van God is opgevangen, dan staan schriftlezing en preek in principe op één lijn. Ook de preek is, als hij goed is, zo’n verzameling mensenwoorden. Zien we de bijbel als het Woord van God in een letterlijke zin, dan heeft de schriftlezing een hogere status dan de preek. Het Woord van God voor mensen van nu is de bijbeltekst. De preek, een goede preek, geeft alleen uitleg.
Beide visies zijn eigenlijk niet echt spannend. De ene laat mensen in wezen met zichzelf alleen, de andere sluit God op in zijn eens gesproken woord. De klassiek-christelijke, ook klassiek-protestantse traditie heeft voor een derde optie gekozen. Het Woord van God is voor mensen in mensenwoorden te beluisteren. Maar in veel mensenwoorden is weinig of geen Woord van God te beluisteren. De preek is, als hij goed is, een Woord van God in mensenwoorden. De Schriften zijn dan het in mensenwoorden eens gesproken Woord van God, zoals het al een heel lange toets heeft doorstaan. De preek is het in mensenwoorden nu sprekende Woord van God, zoals het vers en nog onbeproefd van de naald komt. Elke preek is een gelegenheid de Heer iets te laten zeggen, hier en nu, tot luisteraars èn predikant.

Een levend woord

Natuurlijk sluit de Heer, als Hij nu spreken wil, aan bij wat Hij in het verleden heeft gezegd. Hij is immers dezelfde Heer, trouw en integer. Maar daarmee is het heden geen herhaling van het verleden. Tijd en situatie kunnen zeer veranderd zijn. Gods Woord is nieuw zoals elke dag nieuw is. Daarbij hoeven we niet elke zondagmorgen op het puntje van onze stoel te zitten. God wil menselijk tot ons spreken, in de ontspannenheid van een geregelde omgang – zoals ook een mens niet altijd iets hoeft te zeggen, maar soms ook kan zwijgen, of verwijzen naar wat al gezegd is. Juist het levende woord kent ook stiltes.

VII Gebeden en gaven    top

Over het algemeen zit in elke liturgie een dubbele beweging: van God uit en naar God toe. De betekenis van het gebed is dat de adem van God neerdaalt tot het schepsel om het levend te maken. Dan wordt hij als het ware weer ingeademd en keert terug naar zijn oorsprong.

Gebed, hart van de eredienst

Bidden is de vertrouwelijke omgang met God. Bidden is bij uitstek een manier om God lief te hebben, het is de kern van het geloof. Het gebed loopt als een rode draad door heel de kerkdienst heen – in de vorm van het drempelgebed, het gebed om de Heilige Geest en in het dankgebed en de voorbeden. Bidden heeft verschillende functies: bidden wordt ons door God geboden, bidden doet ons goed, het voedt ons geloof en oriënteert ons leven in de driehoek God–gemeente–wereld.
De liturgie is de oefenplaats van het gebed. Bidden is een uitnodiging aan God om in ons leven tussenbeide te komen, zijn wil de doorslag te laten geven in onze aangelegenheden. Bidden kan de vorm aannemen van vragen, maar ook van danken (eucharistisch gebed), van biechten (schuldbelijdenis) en zelfs van klagen of protesteren (Kyrieleis).

Voorbeden

Tijdens onze eredienst bidden wij een dankgebed en voorbeden. Met het dankgebed brengen wij onze vreugde onder woorden. De voorbeden staan bekend als het algemeen kerkgebed of het gebed voor de nood van de wereld. De plaats van de voorbeden is na de prediking
Historisch laten zich drie vormen van voorbeden onderscheiden. In de eerste plaats de litanie (een serie korte oproepen tot gebed steeds gevolgd door een gezamenlijk ‘Heer verhoor ons’). Ten tweede is een zeer oude traditie van de Westerse kerk te vinden in de gebeden voor de Goede Vrijdag. Daarbij roept een diaken de gemeente op tot gebed, tussendoor valt telkens stilte voor persoonlijke voorbeden. In de derde plaats is er een vorm die in de reformatorische kring het meest vertrouwd is: een serie directe gebeden zonder onderbreking.
Het gebed wordt van twee kanten gevoed: vanuit de verkondiging en vanuit de actualiteit. Vanouds kent de voorbede drie aandachtsvelden: de wereldwijde kerk, de overheden en mensen of groepen in nood. Voorbeden zijn bij uitstek van de gemeente. De voorganger wordt met het uitspreken van de gebeden woordvoerder van de gemeente. Maar ook gemeenteleden kunnen zelf gebedsintenties indienen, via de blocnote of een briefje in de houten bokaal achter in de kerk. In de voorbeden wordt ook gelegenheid voor stil gebed gegeven. Tijdens het stil gebed mogen mensen zich samen opgenomen weten in de ruimte die Gods aanwezigheid schept. De voorbeden worden afgesloten met het gezamenlijk bidden van het Onze Vader. Het is de moeder van onze gebeden en leent zich ook om samen te bidden met hart en mond.

Inzameling van de gaven

Het woord ‘gaven’ is meestal niet veel meer dan een zondagse benaming voor de collecte. De oorsprong van de inzameling van de gaven in de kerkdienst ligt in het gebruik om meegebrachte gaven naar de altaarruimte te brengen. De priester nam er dan brood en wijn uit voor de viering. Wat er overbleef ging naar de armen, zieken en gevangenen. Later werden de gaven in natura vervangen door klinkende munt. Het collectegeld staat voor de hele mens met al de hem of haar geschonken gaven. Wij hebben de liturgie nodig om ons daarvan bewust te blijven. De band met het avondmaal blijft zichtbaar door de ontvangen gaven op de tafel te plaatsen. De diaconale collecte gaat voorop: omdat de kerk de armen centraal stelt en niet zichzelf. In onze liturgie is het aanbieden van de gaven een kleine ceremonie geworden. Het gaat in de aanbieding van gaven om hernieuwde toewijding aan God en om beschikbaarheid aan zijn dienst. In de gebeden maken wij daar een begin mee; gaven daadwerkelijk geven is de daad bij het woord voegen. In respons op Gods barmhartigheid gaat het om het offer van onszelf.

VIII Weer de wereld in    top

Elke week zoeken we de Heer opnieuw op, elke week stellen we ons met de ‘intocht’ in de ruimte van zijn woord en daad, zijn licht en warmte, om met de ‘uittocht’ iets daarvan mee te nemen. De associatie met de uittocht uit Egypte kan ons op het verkeerde been zetten, alsof de kerk een Egypte is waar we aan het eind van de dienst uittrekken. Maar wanneer we de kerk zien als de plek waar we geïnspireerd worden door God, begint daarna, als we ‘de wereld’ weer ingaan, onze uittocht uit ‘de wereld’. In de eredienst hebben we immers onze wijze van denken en handelen tegen het Licht gehouden, en blijken sommige gedachten en praktijken die in de wereld heersen beter losgelaten te kunnen worden.

Slotlied

Uittrekken’ doen we niet zuchtend en steunend, maar zingend. Het slotlied luidt de eredienst uit en luidt de dagelijkse dienst in. Vanuit de specifieke kleur van de betreffende zondag nemen we iets mee voor ons leven thuis en op het werk. Het kan ‘blijven hangen’ als een melodie die nog een tijdje in ons doorzingt, zodat er ook dingen uit onze gewone, wekelijkse leven gaan mee neuriën.

Wegzending

Soms geeft een predikant de boodschap van die morgen in éen of twee zinnen mee, om haar gemakkelijker vast te houden en mee te dragen. In ‘Wegzending’ zit ook iets van: hier moet je het nu even mee doen. ‘Ga heen, doe het ermee’. ‘Wegzending’ is waarlijk een vorm van ‘zending’: de meest gewone en daarom meest belangrijke vorm van zending die er is. Stel je voor: elke week anderhalf miljard mensen die zich na afloop van de kerkdienst met een gelovig hart onder de riem de wereld laten in zenden: breder, concreter, regelmatiger en langduriger kan geen enkele missie zijn. Geen enkele mega-actie die éen facet van het leven raakt, kan het halen bij deze wekelijkse activiteit die over het hele leven reikt. Waar de kerk de Wegzending serieus neemt, gaat de wereld er anders uitzien.

Zegen

De meest gebruikte zegen in PKN-gemeenten is de zogenaamde zegen van Aäron uit Numeri 6:23. Deze is door de Reformatoren ingevoerd. In deze zegen, die voor ons gevoel wat dubbel-op of zelfs driedubbel-op is, zag Luther een verwijzing naar de drie-eenheid van God. ‘De Heer zegene en behoede u’, dat is de zegen van God als Vader, als Schepper die ons leven onderhoudt. ‘De Heer doe zijn aangezicht over u lichten’, dat is de zegen van God die als Zoon, als Woord zijn licht over ons laat schijnen. ‘De Heer verheffe zijn aangezicht over u en geve u zijn vrede’, dat is de zegen van God die als Heilige Geest ons opwekt om met een gerustgesteld hart naar dit Woord te leven. Het is God die zegent, het is de predikant die de zegen toewenst. Hij of zij kan dit onderstrepen met een gebaar: met de handpalmen omlaag als een zegening, met de handpalmen omhoog als een bede, met de handpalmen naar voren als een omarming.

 

Twee bijzondere erediensten

1. Avondmaalsdienst  top

Oudtestamentische achtergrond

De Avondmaalsviering vindt zijn oorsprong in het Joodse Pèsach. Daarmee herdenken de Joden de uittocht uit Egypte en de geboorte van het volk van Israël. Net als bij ons is voor de Joden de Pèsachviering één van de belangrijkste feesten. Ze beginnen op Sederavond met de Sederviering. Dat is een maaltijd waarbij de gastheer de schotel met pèsachbrood optilt en de woorden spreekt: ‘Dit is het brood der ellende dat onze vaderen aten in Egypte. Ieder die honger heeft: kom en eet, ieder die in nood is: kom en vier Pèsach!’ Dan wordt de beker met wijn opgetild, de dankzegging uitgesproken en rondgedeeld. De Sederviering is net als onze Avondmaalsviering een feest van hoop. Ligt bij ons de hoop in de opstanding van het leven, bij de Joden gaat het om het verlossend handelen van God. Het is een catechese van hoop; nooit en nergens is ellende het laatste woord van God.

Kerkgeschiedenis

In de eerste gemeenten bestond het Avondmaal uit wat de mensen zelf meebrachten. Iedere dag werd een gemeenschappelijke maaltijd gehouden; daarbinnen werd dan de Maaltijd van de Heer gevierd. Later werd de Maaltijd gevierd in de wekelijkse Eredienst (mis), maar in de tijd van Luther en Calvijn was dit minder frequent geworden. De Reformatoren wilden wel weer een wekelijkse Avondmaalsviering, maar zij kregen dit niet van de grond.
Rond 1750 kwam de nadruk te liggen op de persoonlijke keuze om aan het Avondmaal deel te nemen. De Maaltijd werd begonnen met het voorlezen van een formulier, waarin de betekenis werd uitgelegd. Dat had als achtergrond dat de Reformatoren veel belang hechtten aan catechese. Door geloofskennis moest het geloof verdiept worden en je moest de juiste instelling hebben om brood en wijn te kunnen ontvangen. Dat vereiste zelfonderzoek en berouw. Door een bepaalde uitleg van wat Paulus schrijft aan de Korinthiërs, vroegen mensen zich af of ze aan het Avondmaal mochten deelnemen: men was bang ‘zich een oordeel te eten en te drinken’. In Paulus' tijd hadden de rijken vaak niet het geduld om te wachten op de slaven, die langer moesten werken en minder meebrachten. Hierop reagerend schrijft Paulus in 1 Kor. 11: 29 en 30: ‘Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel als hij het lichaam niet onderscheidt’. Met het lichaam wordt hier allereerst bedoeld het lichaam van Christus dat de gemeenteleden met elkaar vormen: wie als rijke eet en armen laat hongeren, verscheurt dit lichaam en veroordeelt zichzelf. Tegenwoordig wordt er geen formulier meer gelezen en is het Avondmaal uit de gespannen sfeer gehaald. Ook kinderen zijn weer welkom. Vieren doen wij nu al biddend en zingend.
In de jaren ‘60 van de vorige eeuw was er een liturgische beweging die uitging van een Eredienst met twee brandpunten: Schrift en Tafel. Een wekelijks Avondmaal was dan logisch. Ook in het Lima-rapport uit 1982 van de Wereldraad van Kerken werd gepleit voor een wekelijkse viering van het Avondmaal, omdat de zondag het feest is van de opstanding van Christus.

Vorm

In de Bosbeskapel vieren wij één keer per maand het Avondmaal. De keuze om deel te nemen wordt aan ieder zelf overgelaten. Iedereen wordt uitgenodigd, ook gasten. Wie deelname op prijs stelt en uit overtuiging wil meevieren, is welkom. Wij beginnen het Avondmaal met de vredesgroet. Wij geven elkaar daarbij een hand. De oude kerk kende de vredeskus. Ook een omarming is mogelijk. De vorm doet er niet zoveel toe, het gaat erom dat wij elkaar de vrede toewensen die Christus ons toewenst.
Dan volgt het Tafelgebed. Dit heeft een vaste opbouw. Allereerst bezingt het God als Schepper en Verlosser. Wij danken en prijzen Hem om al zijn gaven. Dit gebed loopt uit op het Sanctus en Benedictus. Deze ‘liturgische gezangen’ danken hun naam aan bijbelteksten. Het Sanctus komt uit Jesaja 6, de lofprijzing van de Serafijnen; daar staat: ‘Heilig, heilig, heilig is de Here der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol’. In het Sanctus is de hemel toegevoegd: ‘Hemel en aarde zijn vol...’ De gemeente op aarde zingt de lofzang samen met de engelen in de hemel en met allen die voor Gods troon staan. Het Sanctus komt vermoedelijk uit de synagoge, als lofzang. Het Benedictus komt van Jezus’ intocht in Jeruzalem, toen het publiek hem deze woorden uit Psalm 118 enthousiast toeriep: ‘Gezegend Hij die komt...’ Na dit zingen wordt het Tafelgebed voortgezet, uitlopend op de gedachtenis van Jezus’ leven, lijden, sterven en opstaan. Het brood wordt gebroken en de wijn wordt uitgeschonken waarbij de ‘inzettingswoorden’ gesproken worden (de bekendste is: ‘Dit is mijn lichaam’). Dan zingen wij het Agnus Dei. Het is klassiek Protestants om de kern van het Avondmaal te zien in de dood van Jezus als verzoening van onze zonden. Na ‘Het Lam Gods’ volgt het gebed om de Heilige Geest, waarin wij vragen om inspiratie, om verbondenheid met de levende Heer en met een wereldwijde gemeenschap in verleden, heden en toekomst.
Hierna volgt de gemeenschap zelf: brood en wijn worden (uit)gedeeld en ontvangen. Dit kan staande in een kring gebeuren (wat wij op Witte Donderdag doen) of lopend. De viering in de kring drukt vooral de gemeenschap uit, de lopende viering laat zien dat wij mensen onderweg zijn, bewogen door de Geest en daarom bewogen met elkaar en de wereld. Wij sluiten de Avondmaalsviering af met het bidden van het Onze Vader.

 

 

2. Doopdienst  top

Een oude legende vertelt hoe, toen Jezus afdaalde in het water van de Jordaan om te worden gedoopt, de schaduw van het kruis over het water viel. Zo heeft Jezus zijn eigen doop verstaan als verwijzing naar zijn dood. De doop ‘in de Naam van de Heer Jezus Christus’ maakt de dopeling onlosmakelijk verbonden met de Heer die gestorven is en opgestaan.

Geschiedenis

Als we de allereerste jaren van het christendom het sacrament van de doop hadden kunnen meemaken, zouden we getuige zijn geweest van een handeling die verliep met zo'n minimum aan procedures, dat menige kerkenraad van nu er zorgelijk bij zou kijken. Een enkele missionaire preek was toereikend bij wijze van catechese; de wens om gedoopt te worden was voldoende om tot de doop over te gaan. Het boek Handelingen is er vol van.

Zouden we er een paar eeuwen later opnieuw bij kunnen zijn, dan hadden we ons al evenzeer verbaasd over de uitgebreide voorbereiding en over het omvangrijke ritueel. Een catecheseperiode, die minstens twee fasen kende; een intensieve controle zowel op de vorderingen van de doopleerlingen als op hun levenswijze. De doop zelf ging gepaard met zalving, soms vóór en na de doophandeling; met het afzweren en uitdrijven van satan en zijn trawanten; onderdompelen of begieten met water; afleggen van kleren, aantrekken van nieuwe, witte kleren. Bijna de sfeer van inwijding in een geheim genootschap.
De doop heeft in de loop der eeuwen ingrijpende veranderingen ondergaan. Omdat in de eerste eeuwen de christenheid in een zendingssituatie verkeerde, kwamen velen pas op volwassen leeftijd tot geloof. Toen was er een direct verband tussen catechese en doop. Later raakte de kinderdoop in zwang, waarbij de doop aan de- catechese vooraf ging.
Soms willen de ouders hun kind later zelf de keuze laten maken of het tot de kerk wil behoren. Ze willen wel graag Gods zegen voor hun kind. Ze willen hun kind christelijk opvoeden en verwachten daarbij ook de steun van de gemeente. Ze laten het kind dan niet dopen, maar dragen het op. Deze ceremonie van het opdragen vindt plaats bij de paaskaars.

Doopvragen, doopformule, doopkaars

Wanneer de dopeling is binnengebracht, betreden de ouders samen met hun kindje het liturgisch centrum, rond de doopvont. De predikant stelt hun de volgende doopvragen: ‘Verlangen jullie dat jullie kind gedoopt wordt in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest?’ (de doopwens) en: ‘Beloven jullie dit kind in woord en daad voor te gaan op de weg die de Heer ons gewezen heeft en het te onderwijzen in het Woord van God?’ (de catechese). De doop is de inlijving in de gemeente van Christus en daarom wordt ook de gemeente een vraag gesteld: ‘Wilt u, voor zover het op uw weg komt, deze ouders helpen met de opvoeding in het geloof van hun kind?’
Hierna wordt het kindje gedoopt: in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Onder handoplegging volgt dan het gebed om de Heilige Geest. Na het zingen van een lied door de gemeente, wordt de doopkaars, die aangestoken is aan de paaskaars, aan de ouders overhandigd. Hierbij wordt de volgende wens uitgesproken: ‘Wij hopen en bidden dat [naam van het kind] in deze wereld een lichtje mag zijn, een vonkje van Gods liefde onder de mensen en een vlammetje van hoop, dat blijft branden’.

Naspel: orgel en   top

Voorgeschiedenis

Het zingen is waarschijnlijk ontstaan toen men in de vroege oudheid ontdekte, dat met het ‘golvend’  roepen in de buitenlucht een grotere afstand overbrugd kon worden. Het heeft vele eeuwen geduurd voordat er werd gezongen zoals wij dat nu kennen.
De ontwikkeling van het orgel heeft eveneens vele eeuwen geduurd. In 250 voor Chr. vond de Griekse handwerkman Ktesibos het orgel uit. Dit was een  bak met pijpen erop waarbij de winddruk werd veroorzaakt door het samenpersen van de lucht door het gewicht van een bak water. Pas vanaf de 14e eeuw komen er orgels die vergelijkbaar zijn met orgels uit de 16e eeuw, die wij nu nog steeds kennen, bijvoorbeeld de Oosthuizen-orgels.

De Reformatietijd

De gescheiden geschiedenissen van orgelbouw en gemeentezang komen eigenlijk pas samen na de reformatie. Lange tijd is het verboden geweest om tijdens de kerkdienst het orgel te bespelen. Vanaf de 17e eeuw mocht dit wel tijdens ‘gewone’ kerkdiensten. Een eeuw later ook in bijzondere diensten. Luther en Calvijn hebben het zingen met orgelbegeleiding sterk aanbevolen. Dat vereiste ook de nodige gewenning en oefening voor de gemeente. Tot die tijd zong men zeer slecht, ‘men deed maar wat’.
Na invoering van gemeentezang onder orgelbegeleiding werd er aanvankelijk zeer langzaam en op ‘hele noten’ gezongen. Pas vanaf het einde van de 18e eeuw kwam hier en daar ritmisch zingen in zwang. Maar niet zonder een protest, dat tot op de dag vandaag nog hoorbaar is. Lang niet iedereen was voorstander van ‘vlugger’ (dus ook oneerbiediger?) zingen, zoals de bekende organist Jan Zwart.

De 20ste eeuw

Vanaf de 18e eeuw werden er orgels gebouwd waar men op een apart manuaal de melodie goed kon laten doorkomen. De orgels aan het begin van de 20ste eeuw klonken over het algemeen ‘log’. Daar komt in de middenjaren van de 20e eeuw een reactie op. Veel nieuwe orgels werden als scherp worden ervaren. Onder hun begeleiding (± 1950 – 1980) ging het zingen steeds vlugger, soms werd het zelfs ‘jagen’. Na ±1980 werden de orgels milder en mooier van klank, en de gemeentezang rustiger.
De vele cantorijen, die met name na de invoering van het Liedboek, begin jaren 70, in vele gemeenten opgericht zijn, hebben de gemeentezang verder gevormd. Dankzij de ‘Liturgische beweging’ (van G. van der Leeuw, W. van der Zee en anderen), die vanaf diezelfde tijd veel invloed kreeg, heeft de vormgeving van de eredienst een nieuwe impuls gekregen – een ‘muzikale voorganger’, een cantor-organist (eventueel in twee personen) hoort daar steeds nadrukkelijker bij.

 

 

 

 

 

 

         top    Auteurs:

 

Nico den Bok Voorwoord


Nico den Bok Ter oriëntatie


Trudy Lammers en Eric Schulp I

Gea van Dijk en Nicolet Verdam II

Trudy Lammers en Rieta Hartman III

Nico den Bok IV

Jan en Lydia Vos V

Nico den Bok VI

Gea van Dijk en Lisette van der Zwan VII

Nico den Bok VIII



Nicolet Verdam en Trudy Lammers 1

Lydia en Jan Vos 2


Wim Vermeulen Naspel


Juni 2005