
Behorend bij de Protestantse gemeente Den Haag - Zuidwest
WEGWIJS IN DE EREDIENST
een wandeling door de zondagmorgen-liturgie
Een wandeling door de eredienst
Ter
oriëntatie: het kerkelijke jaar
Stil worden voor de Heer onze God
Wat gebeurt er beneden eigenlijk?
Wie leest? wat wordt er gelezen?
Wat doet een dominee eigenlijk als hij preekt?
Doopvragen, doopformule, doopkaars
Voorwoord top
Vertrouwd en toch vreemd
De eredienst in de Bosbeskapel is tamelijk
representatief voor het kerkelijke middenkader van de PKN. Wie op
een zondagmorgen onze eredienst bijwoont, kan een paradoxale
ervaring opdoen. Enerzijds is de gang van zaken zo vertrouwd, dat
velen er snel en moeiteloos ‘weer helemaal in
zitten’, ook zonder de hulp van een liturgieboekje.
Anderzijds, als we erop gaan letten, krijgt het ene liturgische
element na het andere iets bevreemdends. Waarom brandt daar
eigenlijk een kaars? Wat is dat voor een groet als de dienst
begint? Wat wordt precies bedoeld met ‘Dienst van het
woord’? We realiseren ons dat het oude en vertrouwde ons
inmiddels vreemder is geworden dan we dachten.
Als liturgiecommissie van de Bosbeskapel maken we
deelnemers aan de eredienst graag wegwijs in de wijze waarop het
daarin toegaat. Met dit boekje bieden we een korte uitleg bij de
vaste onderdelen van de gewone zondagmorgendienst, die u in ons
nieuwe Liturgieboekje kunt vinden. Bij elk onderdeel vindt u iets
over de geschiedenis en de betekenis van het betreffende
gebruik.
Een wandeling door de eredienst
Voor we aan een wandeling door de
zondagmorgenliturgie beginnen, is het misschien goed eerst een
overzicht van de hele tocht te geven. Elke eredienst is opgebouwd
uit twee hoofdonderdelen, die we kunnen typeren als: woord en
sacrament. ‘Woord’ staat voor de bijbel en de uitleg
daarvan; ‘sacrament’ voor Avondmaal of Doop. In de
rooms-katholieke eredienst is naast schriftuitleg het Avondmaal
een vast hoofdonderdeel, waarop bovendien het accent ligt. Geen
mis zonder Eucharistie. De protestantse kerken hebben het accent
op het andere hoofdonderdeel gelegd, het woord. Geen dienst
zonder preek. Vanouds was de kansel het liturgisch centrum (zo
was het nog in de Petrakerk voor de verbouwing in ’81).
Mede hierdoor wordt niet in elke protestantse dienst het
Avondmaal gevierd. Toch, ook als het niet gevierd wordt, is het
in kiem aanwezig: in het tweede hoofdonderdeel dat zich afspeelt
rond de tafel, de avondmaalstafel. Door de oecumenische beweging
van de afgelopen decennia is in protestantse kerken de tafel in
het midden geplaatst. Behalve de twee hoofdonderdelen is er in
elke eredienst een in- en uitleiding. Aan het begin van de dienst
stellen we ons open in de aanwezigheid van God. Aan het eind
mogen we met zijn zegen het gewone leven weer in.
Met woord en sacrament grijpt elke dienst terug op wat God gezegd
en gedaan heeft, in de overtuiging dat Hij ook vandaag in de
geest van dat woord en die daad wil spreken en handelen, en ons
wil motiveren om in diezelfde geest te spreken en te handelen. We
verzamelen ons om ons hiervoor open te stellen, we laten ons weer
naar huis zenden om dit vrucht te laten dragen. Ondertussen
hebben we ons licht opgestoken aan een geheim dat ons stil maakt
en op adem doet komen.
Ter oriëntatie: het kerkelijke jaar top
Vier kalenders
Een gewone zondagmorgendienst is 1 van de 52
erediensten in het kerkelijke jaar. Vóor we daadwerkelijk
aan een gang door de wekelijkse eredienst beginnen, is het goed
ons te realiseren dat deze erediensten zelf ook een gang door het
jaar maken.
In feite lopen we elk jaar drie kalenders af: het gewone jaar
(van januari tot december), het schooljaar (van september tot
juni) en het kerkelijke jaar (van december tot november). We zijn
zo gewend aan deze indelingen, dat we ze natuurlijk vinden, maar
feitelijk zijn ze dat geen van alle. Dit wordt duidelijk als we
zien dat er nog een vierde kalender is: het natuurlijke jaar, dat
op het ritme van de seizoenen verloopt (4x3 maanden: 21-12, 21-3
etc).
Drie levenskringen
Het kerkelijke jaar lijkt een heel eigen
ritme te volgen. Het neemt ons immers mee langs de hoofdmomenten
van het leven van Jezus Christus. Het jaar begint dan 4 weken
voor zijn geboorte (die we met Kerst vieren), heeft zijn
hoogtepunt in zijn opstanding en de uitstorting van de Heilige
Geest (Pasen en Pinksteren) en wordt afgesloten met de
Gedachteniszondag. Het kerkelijk jaar is dus opgebouwd naar het
verhaal dat de evangeliën vertellen.
Bekijken we de opbouw van het kerkelijke jaar nader, dan merken
we dat het verhaal van Jezus en zijn discipelen zelf de
hoofdmomenten van het verhaal van Israël volgt. Dat vinden
we liturgisch terug doordat de meeste christelijke feestdagen een
joodse (beter: israëlitische) voorganger hebben – zij
het met belangwekkende verschuivingen. Bekend is het joodse
Pèsach-feest (‘Paasga’, bij de uittocht uit
Egypte), waarvan niet Pasen, maar Goede Vrijdag de christelijke
tegenhanger is. Pinksteren loopt lijkt op Loofhuttenfeest.
Bekijken we de opbouw van het kerkelijke jaar nòg een
keer, dan zien we dat het verhaal van Jezus en het verhaal van
Israël op hun beurt het verhaal van de schepping volgen, de
ritmiek van het natuurlijke jaar, met zijn wisselingen in
seizoenen – zij het opnieuw met belangwekkende
verschuivingen. De kerkelijke klok loopt niet gelijk met de
biologische klok, maar is er wel op afgestemd. Zo is Kerstmis
gekozen pal na de donkerste periode in het jaar, waarna de dagen
weer gaan lengen. Jezus’ opstanding valt in de tijd dat het
nieuwe leven ontluikt. Pasen valt feitelijk op de eerste zondag
na de eerste volle maan in de lente. De Paasdatum volgt hiermee
het natuurlijk ritme van de wassende en krimpende maan (modern
gezegd: van de baan van de maan rond de aarde).
Eén leven
Zo zien we dat het kerkelijke jaar drie onafhankelijke, maar onderling afgestemde ritmes heeft: het ritme van Jezus’ leven, dat van Israëls geschiedenis en dat van de schepping. Het zijn de ritmes van drie werkzaamheden van de ene God. We zouden ze in drie ringen van licht kunnen voorstellen. We vieren het licht dat de natuur tot leven brengt, het licht dat via Israël in de geschiedenis gekomen is, en het licht dat Christus in de wereld bracht. In het ene licht zien we het andere. We kunnen geen ring missen.
I Stil worden top
Stil worden voor de Heer onze God
Wanneer we op zondag naar de kerk gaan en
aankomen in de garderobe, is het daar nog allesbehalve stil. We
begroeten elkaar, komen bekenden tegen van wie we willen weten
hoe het met ze gaat. In de kerkzaal kom je als het ware het huis
van God binnen. Daar beginnen we voorzichtig stil te worden. Als
de organist gaat spelen worden we weer wat stiller. Toch is er
onder het orgelspel vaak nog wat geloop en geroezemoes. Mede
daardoor is het moment van stilte waarmee de dienst daadwerkelijk
begint des te belangrijker: het markeert de ‘communicatieve
grens’ met de buitenwereld. Op dat moment klinkt de vraag
of we stil willen worden voor de Heer onze God. Wat is dat, stil
worden? Wat doen we dan?
Stilte kan op verschillende manieren zijn werking hebben.
Bijvoorbeeld door te onthaasten: even de alledaagse dingen laten
voor wat ze zijn. Of door bij jezelf naar binnen te kijken en te
zien wat ons nu werkelijk bezig houdt. Of door contact met God te
zoeken via het overdenken van een tekst of gebed. Of door je open
te stellen voor wat Hij ons wil ingeven.
Stilte leren beluisteren
Stilte is voor de moderne westerse mens vaak
niet veel meer dan een lege ruimte die volgepraat kan (en moet)
worden. De kunst om naar de stilte te luisteren is ons vreemd
geworden.
Door spiritualiteit – meditatieoefening en bezinning
– is te leren meer met de stilte te doen (of de stilte meer
met jou te laten doen), waardoor je meer in contact kunt komen
met jezelf en zo meer ruimte voor de aanwezigheid van God kunt
maken. De bekende cisterciënzer monnik Thomas Merton heeft
het begrip stilte treffend verwoord:
‘Als je in je eigen stilte durft door te dringen en
onbevreesd in de eenzaamheid van je eigen hart durft voort te
gaan en het waagt die eenzaamheid te delen met de andere enkeling
die God zoekt door jou en met jou, dan zal je zeker het licht en
het vermogen verwerven om te begrijpen wat voorbij woorden en
theorieën ligt omdat het te dichtbij is om uit te kunnen
leggen; het is de intieme vereniging in het diepst van je eigen
hart, van Gods Geest met jouw eigen verborgen meest innerlijke
zelf, zodat jij en Hij samen in alle waarheid slechts
één Geest zijn.’
II De eerste woorden top
Als wij op zondag naar de kerk gaan, nemen we een heel ‘rugzakje’ mee, gevuld met alles wat ons bezighoudt aan zorgelijke of prettige dingen. Wij komen naar de kerk om God te ontmoeten, zijn woord te horen, Hem toe te zingen en tot Hem te bidden. Dat is nogal wat! Maar hoe kan dat als er zoveel is wat ons bezighoudt en ons afleidt van de ontmoeting met God? Het is goed daarbij stil te staan als wij de drempel over gaan.
De kaarsen
We beginnen de dienst, nadat de ‘gemeentekaars’ naast de preekstoel is aangestoken aan de Paaskaars. De gemeentekaars hebben wij gekregen van de gemeente Praag, die samen met de gemeente Visovice in de jaren ’90 onze zustergemeente werd. De gemeentekaars symboliseert ons gemeente-zijn in het bredere, concrete verband van de kerk wereldwijd. Als gemeente willen wij ons licht steeds aansteken aan het Licht van Christus, dat door de Paaskaars wordt gesymboliseerd. Op Goede Vrijdag dooft de Paaskaars en op Paasmorgen wordt een nieuwe Paaskaars aangestoken.
Groet en bemoediging
Nadat de gemeentekaars is aangestoken worden
wij stil voor de Heer onze God. Dit is het moment om het rugzakje
naast je neer te zetten en los te komen van het alledaagse
bestaan om ruimte te maken voor God. Na de stilte volgt de Groet.
Niet zomaar ‘goedemorgen’ , maar een zondagse groet.
Met het uitspreken van ‘De Heer is met u’ geeft de
voorganger aan in dienst van God te willen staan. Door te
antwoorden met ‘ook met u is de Heer’ , zegt de
gemeente dat zij haar/hem de rol van voorganger toevertrouwt en
dat zij haar of hem daarvoor Gods kracht toebidt.
Dan komt de Bemoediging: ‘Onze hulp is in de naam van de
Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft, die trouw houdt tot in
eeuwigheid en niet laat varen het werk van Zijn handen’. In
het verleden stond het 'Onze hulp', dat wel Votum genoemd werd,
helemaal aan het begin van de dienst. Hiermee wijdde de
voorganger de dienst toe aan God. Nu deze tekst wat later in de
liturgie verschenen is, is het een inleiding tot het drempelgebed
geworden. De voorganger en de gemeente bemoedigen elkaar. Wij
spreken het vertrouwen in God uit, die trouw houdt aan datgene
wat Hij geschapen heeft. De groet geeft de verstandhouding tussen
de predikant en de gemeente weer, de bemoediging tussen de
gemeente en God.
Drempelgebed en openingslied
Het drempelgebed is een aarzelend gebed. We
weten dat we geen heilige boontjes zijn. We zijn ons bewust van
Gods grootheid. Tegelijkertijd verlangen we naar God. We willen
ons afstemmen op zijn wil, uiting geven aan onze hoop en
verwachting en we willen ons overgeven. Maar we staan nog op de
drempel. Gezang 170 zingt: ‘Oudren gaan rustig wel bereid,
jongeren aarzelend U tegen’, maar in het drempelgebed zijn
het niet alleen de jongeren die aarzelen.
Na dit gebed zingen wij het eerste lied. Meestal is dit een
psalm. Door het zingen van psalmen houden de kerken het
bewustzijn levend dat het christelijk geloof joodse wortels heeft
en verbonden is met de synagogen. Het meest concreet zien we deze
wortels en verbondenheid terug in het Oude Testament dat door de
christelijke kerken voluit tot hun bijbel gerekend wordt, met het
Nieuwe Testament als de vervulling ervan. Maar het openingslied
hoeft geen Psalm te zijn. Er kan ook een lied voor de ochtend
gezongen worden.
III Kyrie en Gloria top
In menig protestantse kerkdienst zijn Kyrie en Gloria bekende verschijnselen geworden, al komt de traditionele benaming ‘Gebed om Ontferming’ of de klassiek-protestantse ‘Gebed om verootmoediging’ ook nog veel voor. Het Kyrie, zoals de afkorting luidt, wordt vaak ingeleid met woorden die de beide aspecten van dit gebed tot een éénheid willen maken: ‘Laten wij de Heer om ontferming aanroepen voor de nood van de wereld en zijn naam prijzen, want zijn barmhartigheid heeft geen einde’. De samengekomen gemeente doet een appèl op God vanuit haar zorg om wat de schepping overkomt en tegelijk prijst zij Hem voor zijn goedheid en trouw. Vanuit het donker stijgen we op naar het licht – dat doen we aan het begin van elke eredienst!
Geschiedenis
Het bidden van het Kyrie is al oud, bekend
uit bijvoorbeeld de keizerverering. Het werd al vroeg opgenomen
in de christelijke liturgie. ‘Kyrie-eleison’
betekent: ‘Heer, ontferm U’. In de bijbel komen we
het tegen bij Bartimeüs, de Kananese vrouw en de discipelen
op het meer tijdens de zware storm. Al rond 380 vinden we in de
liturgie de zogenaamde litanie: een reeks korte gebeden,
uitgesproken door een diaken, steeds gevolgd door het
Kyrie-eleison, uitgesproken door kinderen. Rond 604 zorgde
Gregorius de Grote voor een versobering (oftewel inkorting) van
de litanie. Uiteindelijk viel de litanie zelf weg en bleef alleen
de Kyrie-roep over, vastgelegd in 1570 op het Concilie van
Trente.
Het Gloria is van christelijke herkomst. Wordt het Kyrie voor de
avond gebruikt, het Gloria is vanouds een ochtendhymne en in
feite een lofzang. Het komt in de 6e eeuw al voor in een Latijnse
kerstnachtmis, later ook op de zondagen. Tijdens de reformatie
zijn veel Glorialiederen ontstaan. Het Gloria is verwant aan
andere lofzangen zoals het Magnificat (Lofzang van Maria).
Betekenis
Bij het Kyrie vragen we God om hulp, we
roepen zijn hulp in voor de nood van de wereld. Als we de kerk
inkomen leggen we niet alle ellende van buiten zomaar naast ons
neer; we staan daar ook met beide benen midden in de wereld en
roepen tot God om zijn hulp voor alles wat ons boos en verdrietig
maakt. We leggen ook onze eigen nood, schuld, tekortkomingen en
beperkingen aan God voor. We vragen Hem om vergeving en kracht om
daarmee in het reine te komen. Tegenover God uitgesproken kan de
schuldbelijdenis zelf al bevrijdend werken.
Bij het Gloria geven we aan, dat ons roepen tot God gehoord
wordt, en dat wij Hem volledig het vertrouwen geven dat Hij ons
hoort en zijn trouw zal tonen.
Uw eigen voorbeden
De gemeente heeft de mogelijkheid om gebedsintenties aan de voorganger door te geven; dit kan persoonlijk gedaan worden maar ook via de uitnodiging op de blocnote achter in de kerk waarop vermeld staat ‘Uw eigen voorbeden’. U kunt uw voorbeden daarop schrijven, maar u kunt dit ook thuis doen en de voorbeden deponeren in de houten bokaal die op deze tafel staat.
IV Moment met de kinderen top
Kinderen hebben een vaste plek in de eredienst. Voordat ze naar hun eigen dienst gaan, worden ze gevraagd in de kerk naar voren te komen en wordt op een voor hen aansprekende wijze iets met de tekst of het thema van die zondag gedaan. Vaak gebeurt dat aan de hand van een vraaggesprek of een verhaal, soms ook met behulp van iets dat de predikant meebrengt. Grotere kinderen kunnen bij hun ouders blijven zitten, of naar de jeugdkerk gaan (2x per maand in de aparte jeugdruimte). Het moment voor de kinderen in de eredienst is een kans niet alleen om de kinderen bij het geloof te betrekken, maar ook om de volwassenen te raken. Een protestantse eredienst is sterk verbaal ingesteld, het kinderverhaal kan daarin een visueel moment inbrengen, waardoor de boodschap van die morgen ook in een beeld of attribuut ‘mee naar huis genomen kan worden’.
Geschiedenis
Zo’n moment met de kinderen in protestantse erediensten is inmiddels een vertrouwd fenomeen. Toch is het ook een relatief jong fenomeen. Tot 30 jaar geleden was het regel dat kinderen gewoon in de dienst bleven. Voor veel kinderen was de preek te moeilijk of te saai om te kunnen (blijven) boeien. De zondagschool ving indertijd veel voor de kinderen op, maar lange tijd vond die naast de eredienst plaats. De huidige oplossing is dat kinderen alleen tijdens de ‘dienst van het Woord’ hun eigen dienst hebben.
Wat gebeurt er beneden eigenlijk?
Voor de ouders en andere volwassenen in de
kerk is niet goed te zien wat de kinderen en hun begeleid(st)ers
in hun eigen dienst doen. Kinderdienst en eredienst voor
volwassenen hebben meestal dezelfde bijbeltekst omdat hetzelfde
rooster wordt gebruikt. Soms wordt het bijbelverhaal verteld, in
principe in twee leeftijdsgroepen. Vaak wordt daar een werkvorm
aan verbonden, bijvoorbeeld iets tekenen. Zo zijn er tijdens een
dienst over de boom ‘met zijn takken tot in de hemel,
waarin de vogels des hemels nestelen’, vogels uitgeknipt,
die bij terugkomst in de kerk in de boom gehangen werden. Elk
kind had op de ene vleugel geschreven wat het van de aarde naar
de hemel zou willen meenemen (éen kind had geschreven: de
poes) en op de andere vleugel wat het vanuit de hemel naar de
aarde zou willen nemen (een kind had geschreven: oma). Vanwege de
onregelmatige kerkgang is het moeilijk om met kinderen een aantal
zondagen achtereen iets te doen, zoals een lied instuderen.
Een enkele keer staat de hele eredienst in het teken van de
kinderen. In deze kindereredienst zijn thema, teksten,
liederen en verdere vormgeving op hun leeftijd afgestemd. Zoals
in een dienst over de regenboog, waarin kinderen de dieren
speelden, die twee aan twee de ark ingingen.
V Schriftlezingen top
Stukje geschiedenis
We zijn nu, in onze gang door de liturgie, bij de dienst van het Woord aangekomen. Als je op een zondagmorgen omstreeks het jaar 100 een bijeenkomst van christenen had kunnen bijwonen, zou je tot de conclusie komen, dat de allersoberste protestantse kerkdienst nog niet zulke slechte historische papieren heeft. Een simpel geheel van bidden, de Schriften lezen en uitleggen, en dan ging men weer uiteen. De eerste dag van de week was een gewone werkdag. In alle vroegte kwam men bijeen. 's Avonds was er dan, verbonden met een gemeenschappelijke maaltijd, een viering die we Avondmaal zouden noemen. Een vijftig jaar later waren die twee al verbonden, en hadden plaats op de zondagochtend. De Schriftdienst was geënt op de joodse synagogendienst, en die was heel eenvoudig: lezingen en gebeden – het is de vraag of er al echt gezongen werd.
Wie leest? wat wordt er gelezen?
Het Hebreeuwse woord voor lezen betekent
allereerst uitroepen, vervolgens verkondigen en dan pas lezen. In
de Nederlandse protestantse kerken werd de Schrift aanvankelijk
gelezen door ouderlingen en diakenen, ook wel door de predikant,
later door de lector/lectrice.
De meeste PKN-gemeenten volgen een leesrooster, dat de teksten
voor iedere zondag aangeeft. In het verleden kozen de predikanten
zelf iedere week de tekst voor de komende zondag. Soms hielden
zij zich aan een doorgaande lezing van een bijbelboek. Eén
van de motieven voor het gebruik van een leesrooster is de
samenwerking met de kinderdiensten. Het rooster is gebaseerd op
de synagoge-traditie die ook gold voor Jezus en de vroegste
gemeente; daarin werd volgens een driejaarlijkse cyclus gelezen
uit de thora, profeten, psalmen en andere oudtestamentische
boeken. Het Nieuwe Testament werd hieraan geleidelijk
toegevoegd.
In onze gemeente wordt sinds oktober 2004 gelezen uit de Nieuwe
Bijbelvertaling (NBV). Deze heeft de vertaling van het Nederlands
Bijbelgenootschap (NBG) opgevolgd, die zelf de Statenvertaling
uit de 17de eeuw vervangen had. De schriftlezingen
worden voorafgegaan met een gebed om de Heilige Geest voor het
verstaan van Gods Woord. De lector of lectrice opent dan de
bijbel en leest een gedeelte. Meestal zijn er twee lezingen:
één uit het Oude Testament, daarna een Evangelie-
en/of Epistellezing uit het Nieuwe Testament.
Afgewisseld met liederen
De liederen die tussen de schriftlezingen worden gezongen, rekent men vanouds tot de ‘de dienst van het Woord’. De gemeente antwoordt op het gehoorde Woord en overweegt het, maar neemt in de liederen het Woord ook zelf in de mond. Het evangelie en daarmee alle schriftlezingen, worden afgesloten met een acclamatie of lofzegging: ‘U komt de lof toe’.
VI Preek top
Geloof is uit het gehoor
Het is opvallend dat met de vraag: ‘Hoe was de dienst?’ vaak bedoeld wordt: ‘Hoe was de preek?’ In een ‘gewone’ protestantse eredienst staat het Woord nog steeds behoorlijk in het centrum van de aandacht. Een dienst van Woord èn Sacrament, van Schrift en Tafel (zoals gebruikelijk in elke rooms-katholieke eredienst) zal in de PKN meestal niet meer dan één keer per maand voorkomen. Dankzij de oecumenische beweging in de liturgie heeft de preek een minder dominante positie gekregen. Een eredienst vieren is méer dan toegesproken worde!. Er is ook wat te zien, er klinkt muziek en er wordt gezongen, er vallen onmisbare stiltes. Toch is de preek nog steeds de belangrijkste protestantse bijdrage aan de liturgie van de wereldkerk.
Wat doet een dominee eigenlijk als hij preekt?
Globaal genomen kunnen dat drie dingen zijn:
hij geeft bijbeluitleg, hij brengt Gods Woord, hij belicht de
actualiteit. In de praktijk is het meestal een mix van deze drie
met het accent op één van hen.
De nadere invulling hangt sterk af van de visie op de bijbel. Hoe
verhoudt zich de preek tot de bijbel? Zien we de bijbel als een
verzameling mensenwoorden, waarin (misschien) iets van God is
opgevangen, dan staan schriftlezing en preek in principe op
één lijn. Ook de preek is, als hij goed is,
zo’n verzameling mensenwoorden. Zien we de bijbel als het
Woord van God in een letterlijke zin, dan heeft de schriftlezing
een hogere status dan de preek. Het Woord van God voor mensen van
nu is de bijbeltekst. De preek, een goede preek, geeft
alleen uitleg.
Beide visies zijn eigenlijk niet echt spannend. De ene laat
mensen in wezen met zichzelf alleen, de andere sluit God op in
zijn eens gesproken woord. De klassiek-christelijke, ook
klassiek-protestantse traditie heeft voor een derde optie
gekozen. Het Woord van God is voor mensen in mensenwoorden te
beluisteren. Maar in veel mensenwoorden is weinig of geen Woord
van God te beluisteren. De preek is, als hij goed is, een Woord
van God in mensenwoorden. De Schriften zijn dan het in
mensenwoorden eens gesproken Woord van God, zoals het al
een heel lange toets heeft doorstaan. De preek is het in
mensenwoorden nu sprekende Woord van God, zoals het vers
en nog onbeproefd van de naald komt. Elke preek is een
gelegenheid de Heer iets te laten zeggen, hier en nu, tot
luisteraars èn predikant.
Een levend woord
Natuurlijk sluit de Heer, als Hij nu spreken wil, aan bij wat Hij in het verleden heeft gezegd. Hij is immers dezelfde Heer, trouw en integer. Maar daarmee is het heden geen herhaling van het verleden. Tijd en situatie kunnen zeer veranderd zijn. Gods Woord is nieuw zoals elke dag nieuw is. Daarbij hoeven we niet elke zondagmorgen op het puntje van onze stoel te zitten. God wil menselijk tot ons spreken, in de ontspannenheid van een geregelde omgang – zoals ook een mens niet altijd iets hoeft te zeggen, maar soms ook kan zwijgen, of verwijzen naar wat al gezegd is. Juist het levende woord kent ook stiltes.
VII Gebeden en gaven top
Over het algemeen zit in elke liturgie een dubbele beweging: van God uit en naar God toe. De betekenis van het gebed is dat de adem van God neerdaalt tot het schepsel om het levend te maken. Dan wordt hij als het ware weer ingeademd en keert terug naar zijn oorsprong.
Gebed, hart van de eredienst
Bidden is de vertrouwelijke omgang met God.
Bidden is bij uitstek een manier om God lief te hebben, het is de
kern van het geloof. Het gebed loopt als een rode draad door heel
de kerkdienst heen – in de vorm van het drempelgebed, het
gebed om de Heilige Geest en in het dankgebed en de voorbeden.
Bidden heeft verschillende functies: bidden wordt ons door God
geboden, bidden doet ons goed, het voedt ons geloof en
oriënteert ons leven in de driehoek
God–gemeente–wereld.
De liturgie is de oefenplaats van het gebed. Bidden is een
uitnodiging aan God om in ons leven tussenbeide te komen, zijn
wil de doorslag te laten geven in onze aangelegenheden. Bidden
kan de vorm aannemen van vragen, maar ook van danken
(eucharistisch gebed), van biechten (schuldbelijdenis) en zelfs
van klagen of protesteren (Kyrieleis).
Voorbeden
Tijdens onze eredienst bidden wij een
dankgebed en voorbeden. Met het dankgebed brengen wij onze
vreugde onder woorden. De voorbeden staan bekend als het algemeen
kerkgebed of het gebed voor de nood van de wereld. De plaats van
de voorbeden is na de prediking
Historisch laten zich drie vormen van voorbeden onderscheiden. In
de eerste plaats de litanie (een serie korte oproepen tot gebed
steeds gevolgd door een gezamenlijk ‘Heer verhoor
ons’). Ten tweede is een zeer oude traditie van de Westerse
kerk te vinden in de gebeden voor de Goede Vrijdag. Daarbij roept
een diaken de gemeente op tot gebed, tussendoor valt telkens
stilte voor persoonlijke voorbeden. In de derde plaats is er een
vorm die in de reformatorische kring het meest vertrouwd is: een
serie directe gebeden zonder onderbreking.
Het gebed wordt van twee kanten gevoed: vanuit de verkondiging en
vanuit de actualiteit. Vanouds kent de voorbede drie
aandachtsvelden: de wereldwijde kerk, de overheden en mensen of
groepen in nood. Voorbeden zijn bij uitstek van de gemeente. De
voorganger wordt met het uitspreken van de gebeden woordvoerder
van de gemeente. Maar ook gemeenteleden kunnen zelf
gebedsintenties indienen, via de blocnote of een briefje in de
houten bokaal achter in de kerk. In de voorbeden wordt ook
gelegenheid voor stil gebed gegeven. Tijdens het stil gebed mogen
mensen zich samen opgenomen weten in de ruimte die Gods
aanwezigheid schept. De voorbeden worden afgesloten met het
gezamenlijk bidden van het Onze Vader. Het is de moeder van onze
gebeden en leent zich ook om samen te bidden met hart en
mond.
Inzameling van de gaven
Het woord ‘gaven’ is meestal niet veel meer dan een zondagse benaming voor de collecte. De oorsprong van de inzameling van de gaven in de kerkdienst ligt in het gebruik om meegebrachte gaven naar de altaarruimte te brengen. De priester nam er dan brood en wijn uit voor de viering. Wat er overbleef ging naar de armen, zieken en gevangenen. Later werden de gaven in natura vervangen door klinkende munt. Het collectegeld staat voor de hele mens met al de hem of haar geschonken gaven. Wij hebben de liturgie nodig om ons daarvan bewust te blijven. De band met het avondmaal blijft zichtbaar door de ontvangen gaven op de tafel te plaatsen. De diaconale collecte gaat voorop: omdat de kerk de armen centraal stelt en niet zichzelf. In onze liturgie is het aanbieden van de gaven een kleine ceremonie geworden. Het gaat in de aanbieding van gaven om hernieuwde toewijding aan God en om beschikbaarheid aan zijn dienst. In de gebeden maken wij daar een begin mee; gaven daadwerkelijk geven is de daad bij het woord voegen. In respons op Gods barmhartigheid gaat het om het offer van onszelf.
VIII Weer de wereld in top
Elke week zoeken we de Heer opnieuw op, elke week stellen we ons met de ‘intocht’ in de ruimte van zijn woord en daad, zijn licht en warmte, om met de ‘uittocht’ iets daarvan mee te nemen. De associatie met de uittocht uit Egypte kan ons op het verkeerde been zetten, alsof de kerk een Egypte is waar we aan het eind van de dienst uittrekken. Maar wanneer we de kerk zien als de plek waar we geïnspireerd worden door God, begint daarna, als we ‘de wereld’ weer ingaan, onze uittocht uit ‘de wereld’. In de eredienst hebben we immers onze wijze van denken en handelen tegen het Licht gehouden, en blijken sommige gedachten en praktijken die in de wereld heersen beter losgelaten te kunnen worden.
Slotlied
Uittrekken’ doen we niet zuchtend en steunend, maar zingend. Het slotlied luidt de eredienst uit en luidt de dagelijkse dienst in. Vanuit de specifieke kleur van de betreffende zondag nemen we iets mee voor ons leven thuis en op het werk. Het kan ‘blijven hangen’ als een melodie die nog een tijdje in ons doorzingt, zodat er ook dingen uit onze gewone, wekelijkse leven gaan mee neuriën.
Wegzending
Soms geeft een predikant de boodschap van die morgen in éen of twee zinnen mee, om haar gemakkelijker vast te houden en mee te dragen. In ‘Wegzending’ zit ook iets van: hier moet je het nu even mee doen. ‘Ga heen, doe het ermee’. ‘Wegzending’ is waarlijk een vorm van ‘zending’: de meest gewone en daarom meest belangrijke vorm van zending die er is. Stel je voor: elke week anderhalf miljard mensen die zich na afloop van de kerkdienst met een gelovig hart onder de riem de wereld laten in zenden: breder, concreter, regelmatiger en langduriger kan geen enkele missie zijn. Geen enkele mega-actie die éen facet van het leven raakt, kan het halen bij deze wekelijkse activiteit die over het hele leven reikt. Waar de kerk de Wegzending serieus neemt, gaat de wereld er anders uitzien.
Zegen
De meest gebruikte zegen in PKN-gemeenten is de zogenaamde zegen van Aäron uit Numeri 6:23. Deze is door de Reformatoren ingevoerd. In deze zegen, die voor ons gevoel wat dubbel-op of zelfs driedubbel-op is, zag Luther een verwijzing naar de drie-eenheid van God. ‘De Heer zegene en behoede u’, dat is de zegen van God als Vader, als Schepper die ons leven onderhoudt. ‘De Heer doe zijn aangezicht over u lichten’, dat is de zegen van God die als Zoon, als Woord zijn licht over ons laat schijnen. ‘De Heer verheffe zijn aangezicht over u en geve u zijn vrede’, dat is de zegen van God die als Heilige Geest ons opwekt om met een gerustgesteld hart naar dit Woord te leven. Het is God die zegent, het is de predikant die de zegen toewenst. Hij of zij kan dit onderstrepen met een gebaar: met de handpalmen omlaag als een zegening, met de handpalmen omhoog als een bede, met de handpalmen naar voren als een omarming.
Twee bijzondere erediensten
1. Avondmaalsdienst top
Oudtestamentische achtergrond
De Avondmaalsviering vindt zijn oorsprong in het Joodse Pèsach. Daarmee herdenken de Joden de uittocht uit Egypte en de geboorte van het volk van Israël. Net als bij ons is voor de Joden de Pèsachviering één van de belangrijkste feesten. Ze beginnen op Sederavond met de Sederviering. Dat is een maaltijd waarbij de gastheer de schotel met pèsachbrood optilt en de woorden spreekt: ‘Dit is het brood der ellende dat onze vaderen aten in Egypte. Ieder die honger heeft: kom en eet, ieder die in nood is: kom en vier Pèsach!’ Dan wordt de beker met wijn opgetild, de dankzegging uitgesproken en rondgedeeld. De Sederviering is net als onze Avondmaalsviering een feest van hoop. Ligt bij ons de hoop in de opstanding van het leven, bij de Joden gaat het om het verlossend handelen van God. Het is een catechese van hoop; nooit en nergens is ellende het laatste woord van God.
Kerkgeschiedenis
In de eerste gemeenten bestond het Avondmaal
uit wat de mensen zelf meebrachten. Iedere dag werd een
gemeenschappelijke maaltijd gehouden; daarbinnen werd dan de
Maaltijd van de Heer gevierd. Later werd de Maaltijd gevierd in
de wekelijkse Eredienst (mis), maar in de tijd van Luther en
Calvijn was dit minder frequent geworden. De Reformatoren wilden
wel weer een wekelijkse Avondmaalsviering, maar zij kregen dit
niet van de grond.
Rond 1750 kwam de nadruk te liggen op de persoonlijke keuze om
aan het Avondmaal deel te nemen. De Maaltijd werd begonnen met
het voorlezen van een formulier, waarin de betekenis werd
uitgelegd. Dat had als achtergrond dat de Reformatoren veel
belang hechtten aan catechese. Door geloofskennis moest het
geloof verdiept worden en je moest de juiste instelling hebben om
brood en wijn te kunnen ontvangen. Dat vereiste zelfonderzoek en
berouw. Door een bepaalde uitleg van wat Paulus schrijft aan de
Korinthiërs, vroegen mensen zich af of ze aan het Avondmaal
mochten deelnemen: men was bang ‘zich een oordeel te eten
en te drinken’. In Paulus' tijd hadden de rijken vaak niet
het geduld om te wachten op de slaven, die langer moesten werken
en minder meebrachten. Hierop reagerend schrijft Paulus in 1 Kor.
11: 29 en 30: ‘Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tot
zijn eigen oordeel als hij het lichaam niet onderscheidt’.
Met het lichaam wordt hier allereerst bedoeld het lichaam van
Christus dat de gemeenteleden met elkaar vormen: wie als rijke
eet en armen laat hongeren, verscheurt dit lichaam en veroordeelt
zichzelf. Tegenwoordig wordt er geen formulier meer gelezen en is
het Avondmaal uit de gespannen sfeer gehaald. Ook kinderen zijn
weer welkom. Vieren doen wij nu al biddend en zingend.
In de jaren ‘60 van de vorige eeuw was er een liturgische
beweging die uitging van een Eredienst met twee brandpunten:
Schrift en Tafel. Een wekelijks Avondmaal was dan logisch. Ook in
het Lima-rapport uit 1982 van de Wereldraad van Kerken werd
gepleit voor een wekelijkse viering van het Avondmaal, omdat de
zondag het feest is van de opstanding van Christus.
Vorm
In de Bosbeskapel vieren wij
één keer per maand het Avondmaal. De keuze om deel
te nemen wordt aan ieder zelf overgelaten. Iedereen wordt
uitgenodigd, ook gasten. Wie deelname op prijs stelt en uit
overtuiging wil meevieren, is welkom. Wij beginnen het Avondmaal
met de vredesgroet. Wij geven elkaar daarbij een hand. De oude
kerk kende de vredeskus. Ook een omarming is mogelijk. De vorm
doet er niet zoveel toe, het gaat erom dat wij elkaar de vrede
toewensen die Christus ons toewenst.
Dan volgt het Tafelgebed. Dit heeft een vaste opbouw. Allereerst
bezingt het God als Schepper en Verlosser. Wij danken en prijzen
Hem om al zijn gaven. Dit gebed loopt uit op het Sanctus en
Benedictus. Deze ‘liturgische gezangen’ danken hun
naam aan bijbelteksten. Het Sanctus komt uit Jesaja 6, de
lofprijzing van de Serafijnen; daar staat: ‘Heilig, heilig,
heilig is de Here der heerscharen, de ganse aarde is van zijn
heerlijkheid vol’. In het Sanctus is de hemel toegevoegd:
‘Hemel en aarde zijn vol...’ De gemeente op aarde
zingt de lofzang samen met de engelen in de hemel en met allen
die voor Gods troon staan. Het Sanctus komt vermoedelijk uit de
synagoge, als lofzang. Het Benedictus komt van Jezus’
intocht in Jeruzalem, toen het publiek hem deze woorden uit Psalm
118 enthousiast toeriep: ‘Gezegend Hij die komt...’
Na dit zingen wordt het Tafelgebed voortgezet, uitlopend op de
gedachtenis van Jezus’ leven, lijden, sterven en opstaan.
Het brood wordt gebroken en de wijn wordt uitgeschonken waarbij
de ‘inzettingswoorden’ gesproken worden (de bekendste
is: ‘Dit is mijn lichaam’). Dan zingen wij het Agnus
Dei. Het is klassiek Protestants om de kern van het Avondmaal te
zien in de dood van Jezus als verzoening van onze zonden. Na
‘Het Lam Gods’ volgt het gebed om de Heilige Geest,
waarin wij vragen om inspiratie, om verbondenheid met de levende
Heer en met een wereldwijde gemeenschap in verleden, heden en
toekomst.
Hierna volgt de gemeenschap zelf: brood en wijn worden
(uit)gedeeld en ontvangen. Dit kan staande in een kring gebeuren
(wat wij op Witte Donderdag doen) of lopend. De viering in de
kring drukt vooral de gemeenschap uit, de lopende viering laat
zien dat wij mensen onderweg zijn, bewogen door de Geest en
daarom bewogen met elkaar en de wereld. Wij sluiten de
Avondmaalsviering af met het bidden van het Onze Vader.
2. Doopdienst top
Een oude legende vertelt hoe, toen Jezus afdaalde in het water van de Jordaan om te worden gedoopt, de schaduw van het kruis over het water viel. Zo heeft Jezus zijn eigen doop verstaan als verwijzing naar zijn dood. De doop ‘in de Naam van de Heer Jezus Christus’ maakt de dopeling onlosmakelijk verbonden met de Heer die gestorven is en opgestaan.
Geschiedenis
Als we de allereerste jaren van het christendom het sacrament van de doop hadden kunnen meemaken, zouden we getuige zijn geweest van een handeling die verliep met zo'n minimum aan procedures, dat menige kerkenraad van nu er zorgelijk bij zou kijken. Een enkele missionaire preek was toereikend bij wijze van catechese; de wens om gedoopt te worden was voldoende om tot de doop over te gaan. Het boek Handelingen is er vol van.
Zouden we er een paar eeuwen later opnieuw
bij kunnen zijn, dan hadden we ons al evenzeer verbaasd over de
uitgebreide voorbereiding en over het omvangrijke ritueel. Een
catecheseperiode, die minstens twee fasen kende; een intensieve
controle zowel op de vorderingen van de doopleerlingen als op hun
levenswijze. De doop zelf ging gepaard met zalving, soms
vóór en na de doophandeling; met het afzweren en
uitdrijven van satan en zijn trawanten; onderdompelen of begieten
met water; afleggen van kleren, aantrekken van nieuwe, witte
kleren. Bijna de sfeer van inwijding in een geheim
genootschap.
De doop heeft in de loop der eeuwen ingrijpende veranderingen
ondergaan. Omdat in de eerste eeuwen de christenheid in een
zendingssituatie verkeerde, kwamen velen pas op volwassen
leeftijd tot geloof. Toen was er een direct verband tussen
catechese en doop. Later raakte de kinderdoop in zwang, waarbij
de doop aan de- catechese vooraf ging.
Soms willen de ouders hun kind later zelf de keuze laten maken of
het tot de kerk wil behoren. Ze willen wel graag Gods zegen voor
hun kind. Ze willen hun kind christelijk opvoeden en verwachten
daarbij ook de steun van de gemeente. Ze laten het kind dan niet
dopen, maar dragen het op. Deze ceremonie van het opdragen vindt
plaats bij de paaskaars.
Doopvragen, doopformule, doopkaars
Wanneer de dopeling is binnengebracht,
betreden de ouders samen met hun kindje het liturgisch centrum,
rond de doopvont. De predikant stelt hun de volgende doopvragen:
‘Verlangen jullie dat jullie kind gedoopt wordt in de naam
van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest?’ (de doopwens)
en: ‘Beloven jullie dit kind in woord en daad voor te gaan
op de weg die de Heer ons gewezen heeft en het te onderwijzen in
het Woord van God?’ (de catechese). De doop is de inlijving
in de gemeente van Christus en daarom wordt ook de gemeente een
vraag gesteld: ‘Wilt u, voor zover het op uw weg komt, deze
ouders helpen met de opvoeding in het geloof van hun
kind?’
Hierna wordt het kindje gedoopt: in de naam van de Vader, de Zoon
en de Heilige Geest. Onder handoplegging volgt dan het gebed om
de Heilige Geest. Na het zingen van een lied door de gemeente,
wordt de doopkaars, die aangestoken is aan de paaskaars, aan de
ouders overhandigd. Hierbij wordt de volgende wens uitgesproken:
‘Wij hopen en bidden dat [naam van het kind] in deze wereld
een lichtje mag zijn, een vonkje van Gods liefde onder de mensen
en een vlammetje van hoop, dat blijft branden’.
Naspel: orgel en top
Voorgeschiedenis
Het zingen is waarschijnlijk ontstaan toen
men in de vroege oudheid ontdekte, dat met het
‘golvend’ roepen in de buitenlucht een grotere
afstand overbrugd kon worden. Het heeft vele eeuwen geduurd
voordat er werd gezongen zoals wij dat nu kennen.
De ontwikkeling van het orgel heeft eveneens vele eeuwen geduurd.
In 250 voor Chr. vond de Griekse handwerkman Ktesibos het orgel
uit. Dit was een bak met pijpen erop waarbij de winddruk werd
veroorzaakt door het samenpersen van de lucht door het gewicht
van een bak water. Pas vanaf de 14e eeuw komen er
orgels die vergelijkbaar zijn met orgels uit de 16e
eeuw, die wij nu nog steeds kennen, bijvoorbeeld de
Oosthuizen-orgels.
De Reformatietijd
De gescheiden geschiedenissen van orgelbouw
en gemeentezang komen eigenlijk pas samen na de reformatie. Lange
tijd is het verboden geweest om tijdens de kerkdienst het orgel
te bespelen. Vanaf de 17e eeuw mocht dit wel tijdens
‘gewone’ kerkdiensten. Een eeuw later ook in
bijzondere diensten. Luther en Calvijn hebben het zingen met
orgelbegeleiding sterk aanbevolen. Dat vereiste ook de nodige
gewenning en oefening voor de gemeente. Tot die tijd zong men
zeer slecht, ‘men deed maar wat’.
Na invoering van gemeentezang onder orgelbegeleiding werd er
aanvankelijk zeer langzaam en op ‘hele noten’
gezongen. Pas vanaf het einde van de 18e eeuw kwam
hier en daar ritmisch zingen in zwang. Maar niet zonder een
protest, dat tot op de dag vandaag nog hoorbaar is. Lang niet
iedereen was voorstander van ‘vlugger’ (dus ook
oneerbiediger?) zingen, zoals de bekende organist Jan Zwart.
De 20ste eeuw
Vanaf de 18e eeuw werden er
orgels gebouwd waar men op een apart manuaal de melodie goed kon
laten doorkomen. De orgels aan het begin van de 20ste
eeuw klonken over het algemeen ‘log’. Daar komt in de
middenjaren van de 20e eeuw een reactie op. Veel
nieuwe orgels werden als scherp worden ervaren. Onder hun
begeleiding (± 1950 – 1980) ging het zingen steeds
vlugger, soms werd het zelfs ‘jagen’. Na ±1980
werden de orgels milder en mooier van klank, en de gemeentezang
rustiger.
De vele cantorijen, die met name na de invoering van het
Liedboek, begin jaren 70, in vele gemeenten opgericht zijn,
hebben de gemeentezang verder gevormd. Dankzij de
‘Liturgische beweging’ (van G. van der Leeuw, W. van
der Zee en anderen), die vanaf diezelfde tijd veel invloed kreeg,
heeft de vormgeving van de eredienst een nieuwe impuls gekregen
– een ‘muzikale voorganger’, een
cantor-organist (eventueel in twee personen) hoort daar steeds
nadrukkelijker bij.
top Auteurs:
Trudy Lammers en Eric
Schulp I
Gea van Dijk en Nicolet Verdam II
Trudy Lammers en Rieta Hartman III
Gea van Dijk en Lisette van der Zwan VII
Nicolet Verdam en
Trudy Lammers 1
Juni 2005
Copyright © 2005-2023 Bosbeskapel